Glaspositief Ambonese militairen in mars tenue
Zwart-wit diapositief met de afbeelding van een militaire leider, met om hem heen een groep militairen, die een plan bespreekt. De militairen zijn in veldtenue met ranselzak, geweer, veldhoed. De afbeelding op dit diapositief werd gemaakt voor de publicatie "Indië in Beeld" (1911) en een reeks schoolplaten over Java en Sumatra, uitgegeven in 1912. Beiden waren bedoeld om meer bekendheid te geven aan Nederlands-Indië, 'die mooie, rijke Koloniën, de grootste bron van Neerlands welvaart.' Bij de publicatie en de schoolplaten zijn toelichtende teksten geschreven door een aantal hoogleraren en deskundigen uit die tijd.' De toelichtende tekst bij deze afbeelding is van Prof. dr. A.W. Nieuwenhuis: "Inleiding op Europeesch bestuur, leger en vloot Plaat 123 Amboneesche Militairen in marschtenue. De leiding der regeeringsaangelegenheden in Nederlandsch-Indië berust bij de Indische Regeering, bestaande uit den Gouverneur-Generaal en den Raad van Nederlandsch-Indië. Om in die gevallen waarin het beleid of de invloed dezer regeering binnenlands tekortschieten of wanneer de koloniëen door een buitenlandsche macht worden aangevallen, haar te steunen, is de aanwezigheid van een strijdmacht te land en te water noodzakelijk. In onze staatsinrichting bezit de Koningin de uitvoerende en een groot deel der wetgevende macht over de Oost-Indische koloniën. Op ander gebied der koloniale wetgeving deelt H.M. deze met de Staten-Generaal, die verder door hunnen invloed op het vaststellen der begrooting van Nederlandsch-Indië hunne wenschen kunnen doen gelden bij die maatregelen, waaraan geldelijke gevolgen verbonden zijn. In Nederland oefent de Koningin hare macht over de koloniën uit door haren Minister van Koloniën, die door zijne medeonderteekening van alle regeeringsbesluiten van zijne medewerking getuigt en de verantwoordelijkheid daarvoor op zich neemt. In Indië voert de Gouverneur-Generaal het bestuur in naam der Koningin; dit omvat vooral de uitvoerende macht; een klein gedeelte der wetgevende macht bezit hij daarbij evenzoo. Hij staat diententengevolge onder het Opperbestuur in Nederland en is in Indië gebonden door een meer of minder sterke samenwerking met den Raad van Nederlandsch-Indië. Het bestuur van den Gouverneur-Generaal lost zich weder op vooreerst in de zorg voor de tenuitvoerlegging der bestaande wettelijke voorschriften en verder voor de afkonding van nieuwe in Indië door plaatsing in het Staatsblad, van Ned. Indië, waardoor zij in werking treden. Hij is opperbevelhebber der in Nederlandsch-Indië aanwezige land- en zeemacht en gerechtigd aan inlandsche vorsten den oorlog te verklaren; alles trouwens met inachtneming der bevelen van de Koningin. In deze uitgebreide en moeilijke taak wordt hij bijgestaan door een uitgebreid corps ambtenaren, door het leger en de vloot en door de Secretarie, een bureau, waar men onder leiding van zijnen Algemeenen Secretaris de bij hem inkomende en van hem uitgaande stukken bewerkt. Als toeziend lichaam op het financieel beheer fungeert de Algemeene Rekenkamer. De Gouverneur-Generaal benoemt alle ambtenaren, behalve de leden van deze, die van den Raad Ned. Indië, de Generaal-Officieren en den Commandant van de Zeemacht, die door de Koningin worden aangesteld. De bestuurstaak onder den Gouverneur-Generaal wordt in Indië verdeeld tusschen negen departementen van algemeen bestuur, dat van Binnenlandsch-Bestuur, - van Burgerlijke Openbare Werken, - van Financiën, - van Gouvernementsbedrijven, - van Justitie, - van Landbouw, Handel en Nijverheid, - van Onderwijs en Eeredienst, - van Oorlog en - van Marine, alle, onder een directeur, den Commandant Leger of dien van de Zeemacht staande. Het Binnenlandsch- of Gewestelijk Bestuur voert bet politiek bestuur meer onmiddellijk. Nederlandsch-Indië is daarvoor verdeeld in gewesten, die onder een gouverneur, resident of assistent-resident (alleen Billiton) staan. Slechts de hoofden van gewestelijk bestuur van Atjeh- en Onderhoorigheden, van Soematra's Westkust en van Celebes en Onderhoorigheden hebben den rang van gouverneur. Onder die hoofden staan assistent-residenten, controleurs en aspirant-controleurs. Van grooten invloed op de werkzaamheden der hoofden van gewestelijk bestuur is de al of niet aanwezigheid van inlandsche rijken met zelfbestuur. In de Buitenbezittingen bestaan namelijk nog vele inlandsche rijken, welker vorsten groote macht in hun gebied behouden hebben, al zijn zij verplicht geworden rechtspleging, of in- en uitvoerrechten, of andere rechten, dikwijls tegen schadeloosstelling, aan het Indisch Gouvernement af te staan. Op Java vindt men vier zulke rijken, alleen nog in de Vorstenlanden. Het overige gebied wordt direct bestuurd. Eenigszins een bijzonderen toestand bezitten de „particuliere landerijen’ op Java, die vooral in West-Java in het begin der vorige eeuw aan particulieren zijn verkocht. Hier oefenen de bezittende personen of lichamen enkele heerlijke rechten uit als het benoemen van dorpshoofden, eenige rechtsmacht, het heffen van belastingen enz. Als schakel tusschen het Europeesch bestuur en de inlandsche bevolking bestaat in de direct bestuurde streken het Inlandsch Bestuur, eene organisatie, die zich uit de oorspronkelijke inlandsche toestanden heeft ontwikkeld. Het berust op eene verdeeling van het gebied in regentschappen, aan het hoofd waarvan inlandsche regenten, veelal land-genooten of afstammelingen van vroegere vorsten geplaatst zijn (zie plaat 15). Zij worden door den Gouverneur-Generaal benoemd of ontslagen op voordracht van den resident, hebben een inkomen van de regeering van ƒ 12000.- 's jaars of wat hooger, aanspraak op ƒ 2400.- wegens gemis van heerendiensten, ontvangen cultuurprocenten van aan de regeering geleverde koffie en worden in een landswoning (plaat 21) gehuisvest. Hun verhouding tot de Europeesche ambtenaren in het gewest is die van een jongeren tot een ouderen broeder. Een regent is de vertrouwde raadsman van het hoofd van gewestelijk bestuur, die verplicht is, over alle belangrijke zaken de inlandsche bevolking betreffende zich met hem te beraden, maar die zelfstandig beslist. De regent is weer verplicht, de bevelen van den resident op te volgen. Het regentschap is verdeeld in districten onder districtshoofden, dan volgen onderdistrictshoofden over onderdistricten en onder dezen de dorpshoofden. Met het inwendige bestuur der dorpen heeft de regeering zich zoo weinig mogelijk bemoeid, zoodat men daar nog vele eigenaardige, plaatselijk verschillende toestanden aantreft. Deze regeling van het Inlandsch Bestuur geldt vooral voor Java en Madoera, behalve in de residentie Batavia, die voor een groot gedeelte door particuliere landerijen wordt ingenomen. Op de Buitenbezittingen heeft men eene overeenkomstige indeeling van het Inlandsch Bestuur, maar dikwijls sterk gewijzigd door plaatselijke toestanden. (Zie verder onder plaat 126.) Plaat 123 heeft betrekking op een vanouds gewichtig bestanddeel van een koloniaal bewind, op het leger. Reeds in de eerste tijden der Oost-Indische Compagnie, toen er van besturen nog weinig sprake was, kon men bij den handel tusschen zoo verschillend geaarde volken als Europeanen en Inlanders niet zonder gewapende macht uitkomen en gedurende haar geheele bestaan heeft de Oost-Indische Compagnie zich vooral door een aan de omstandigheden geëvenredigd leger en vloot moeten handhaven. Toen zij, grootendeels door den nood gedrongen, heerscheres over uitgestrekte landstreken geworden was, werden de bestuurskosten meer en meer met die voor land- en zeemacht bezwaard; zeker hebben deze ook voor een goed deel tot haren financieelen ondergang bijgedragen. Toen in het begin der vorige eeuw de Engelschen ons onze bezittingen teruggaven, terwijl zij met vele inlandsche vorsten op gespannen voet of in oorlog verkeerden, behoorden de zorgen voor deze gewapende machten wel tot de gewichtigste van de drie regeeringscommissarissen, Elout, Buyskes en Van der Cappelle. Er werd toen eene formatie van 10000 man ontworpen, ongeveer voor de helft uit Europeesche en voor de helft uit inlandsche vrijwilligers bestaande, waarvan 7/8 tot de infanterie en de overigen tot cavalerie, artillerie en pioniers zouden behooren. Naar de eischen der verschillende tijdvakken hebben dit aantal en deze verdeeling talrijke veranderingen ondergaan, maar de grondbeginselen daarvan zijn tot voor korten tijd gelijk gebleven. Het groote overwicht der infanterie hangt samen met de eigenaardige rol, die het Indische leger tot dusver tegenover den inlandschen vijand te vervullen heeft gehad; deze beweegt zich in de westelijke helft van onzen Archipel in een met bosch en struikgewas zwaar begroeid terrein, of in andere voor cavallerie en artil-lerie ongunstige streken en biedt door zijne bewegelijkheid voor artillerie weinig aanvalspunten aan. Hoe groot de behoeften aan een talrijk en goed toegerust leger geworden is, blijkt wel daaruit, dat het tegenwoordig uit 34000 man met 1350 officieren bestaat, waarvoor jaarlijksch 34 millioen gulden worden uitgegeven. Onder het kader en de minderen telt men een 10500 Europeanen, een 5700 Amboneezen en ongeveer 16500 Inlanders. Hoewel het niet ontbreekt aan teekenen waaruit blijkt, dat dit anders had kunnen geschieden, zo heeft men in de vorige eeuw bijna uitsluitend met behulp van leger en vloot ons direct bestuurd gebied uitgebreid en den invloed op de inlandsche vorsten zoo versterkt, dat in de toekomst een krachtdadig optreden tegen onafhankelijk volken weinig meer zal voorkomen. Daarentegen begint door de veranderde toestanden in Oost-Azië de verdediging van Indië tegen een buitenlandschen vijand meer op den voorgrond te komen en daarmede dient de inrichting van land en zeemacht in overeenstemming gebracht te worden. Het leger in Nederlandsch-Indië bestaat nog geheel uit aangeworven vrijwilligers. In de eerste tijden waren dit uit sluitend Nederlanders en vreemdelingen uit Midden-Europa reeds spoedig echter zag de Oost-Indische Compagnie zich genoodzaakt, ook Inlanders onder hare troepen op te nemen en talrijk zijn de pogingen geweest, daarvoor bruikbare menschen, ook van buiten den Archipel te verkrijgen. Tegenwoordig dienen uitsluitend Inlanders uit den Archipel in onze gelederen; naar hunne militaire eigenschappen scheidt men hen in Amboneezen en Inlanders. De Amboneezen ontleenen hunnen naam aan de bewoners van Ambon, meestal Christenen van uiterst gemengde afkomst, die men wegens hunne bijzonder goede militaire eigenschappen meer en meer in het leger als afzonderlijke compagnieën in de bataljons heeft opgenomen en die wat verpleging en tractement aangaat, met de Europeanen gelijkstaan. Aan de toenemende behoefte kon de niet talrijke Amboneesche bevolking niet meer voldoen; vandaar dat men ook Christen-Menadoneezen en zelfs niet-Christelijke Ternataausche Alfoeren werft, om hen voltallig te houden. Onder de Inlanders zijn van oudsher de Javanen het talrijkst; tegenwoordig worden ook Soendaneezen, Madoereezen, Maleiers, Timoreezen en Niassers daaronder begrepen. Van het uiterlijk der Amboneezen, wat persoon en kleedingaangaat, geeft plaat 123 eene voorstelling; zij zijn meestal stevig gebouwd, van goeden verstandelijken aanleg, vrijheidslievend, gehoorzaam, matig, ondernemend, zindelijk en moedig. De Ambonees bezit veel meer gevoel van eer dan de Javaansche soldaat met wien hij niet vergeleken wil worden. Zelden gaat hij zich aan drank of ernstige vergrijpen te buiten en in de meeste Indische oorlogen bewees hij dan ook groote diensten. Gewend aan het klimaat en aan het moeilijk berg- en boschrijk terrein, daarbij lenig en vlug, worden zij in den strijd tegen inlandsche volkstammen zelfs bruikbaarder dan de uit Europa afkomstige soldaten geacht. Op deze plaat zijn zij voorgesteld in de uniform, waarin zij op marsch gaan, overeenkomende met die der Europeanen; zij zijn hier bezig met theorie van militaire vakken, die door den sergeant wordt voorgedragen. Evenals hunne kleeding zijn hun soldij en voeding gelijk aan die der Europeanen; zij dragen in onderscheiding van de Inlanders wel schoenen, maar geen kousen, moeten echter ook 25 jaren voor gagement dienen en 12 jaren voor de bronzen medaille, dus het dubbele van den tijd, voor Europeanen geldend. De tenue der troepen te velde bestaat uit blauw katoen of serge, de hoed is in lndië van bamboe gevlochten, de slobkousen zijn uit grijs linnen vervaardigd; de ordeteekenen, die velen dezer dapperen dragen, zijn bij den sergeant het meest links de Militaire Willemsorde, daarnaast het Atjeh-expeditiekruis met gesp voor belangrijke krijgsbedrijven, daaronder een schietprijs. Buiten de eigenlijke formatie van het leger staat het daartoe behoorend corps marechaussee te voet, sedert 1890 in Atjeh voor politiediensten opgericht. Het zijn inlandsche soldaten onder Europeesche onderofficieren, die nu verdeeld zijn in 5 divisiën, ieder met 4 officieren of 60 brigades, ieder onder één Europeesch onderofficier à 20 carabijnen. De minderen zijn Amboneezen of andere Inlanders; zij zijn bewapend met de karabijn en de marechausseesabel. Sedert hunne oprichting in 1890 hebben zij in stijgende mate aan den strijd tegen den inlandschen vijand deelgenomen, daar het spoedig bleek, dat zij door hun veel grooter bewegelijkheid dan de geregelde troepen en hunne praktische bewapening, bovendien door hun meer inlandsche wijze van strijden daarvoor veel beter geschikt waren. Zij hebben in Atjeh, maar later ook veeltijds daarbuiten, hun belangrijkste rol gespeeld en door hen is men in staat geweest, daar het verzet binnen betrekkelijk korten tijd te breken."