De ondergang van het helleschip Junyo Maru
Op 18 september 1944 wordt het Japanse ‘hellship' Junyo Maru op de Indische Oceaan tot zinken gebracht door de Engelse onderzeeboot HMS Tradewind. Naar schatting 5.600 opvarenden verliezen bij deze torpedering het leven. Vierduizend van hen zijn Javaanse dwangarbeiders. Daarmee is de scheepsramp met de Junyo Maru een van de grootste uit de maritieme geschiedenis.
16 september 1944
De Junyo Maru is een oud, roestig schip van 5.065 ton.
Op 16 september 1944 vertrekt het schip vanuit Tandjong Priok (de haven van Batavia) naar Padang, op de westkust van Sumatra. Aan boord zijn 2.300 krijgsgevangenen, bestemd voor de werkkampen van de Sumatra-spoorweg op Midden-Sumatra.
De krijgsgevangenen zijn bijna allemaal Nederlanders: 1.600 van hen komen uit het 10e Bataljon, het KNIL-kampement van Batavia, en 700 uit het Kampong Makassar-kamp. Dit transport wordt aangeduid als Java Party 23: het 23ste transport van krijgsgevangenen vanuit Java. Behalve deze krijgsgevangenen zijn er ook ongeveer 4.200 Javaanse romusha's aan boord. Het totaal aantal gevangenen aan boord bedraagt bij vertrek aan boord dus ongeveer 6.500.
Onder de krijgsgevangenen bevinden zich ook Menadonezen, Amerikanen, Engelsen en Australiërs.
Stadswacht en Romusha's
De geallieerde krijgsgevangenen op de Junyo Maru zijn grotendeels leden van de Stadswacht. Dit zijn burgervrijwilligers tot 50 jaar oud die zich na de Japanse inval in Nederlands-Indië hebben aangemeld als burgerbewaking. Omdat ze formeel onder het KNIL vallen, dragen ze een uniform en krijgen ze een korte militaire opleiding. Zij worden daarom door de Japanners gezien als krijgsgevangenen. Bij de ramp met de Junyo Maru is – op de romusha's na - het sterftecijfer onder hen het grootst.
18 september 1944
Op 18 september 1944 wordt het schip getroffen door twee torpedo's van de HMS Tradewind. Eén raakt het voorschip en één het achterschip. Binnen 20 minuten zinkt het schip voor de westkust van Sumatra, ongeveer 15 zeemijlen uit de kust van Benkoelen. Ongeveer 5.626 gevangenen komen om: 1.626 krijgsgevangenen en ongeveer 4.000 romusha’s.
In de uren en dagen na de aanval worden nog 674 krijgsgevangenen en ongeveer 200 romusha’s opgepikt door Japanse schepen. Deze 874 gevangenen worden ondergebracht in de gevangenis van Padang. De daarop volgende weken overlijden hier nog eens acht krijgsgevangenen.
Willem krijgt als taak mensen uit zee te halen. Bij het eerste fluitje mag hij hijsen, bij het tweede moet hij stoppen. Bij toeval haalt hij zijn vriend Hugo Loudon uit het water. Het tweede fluitje heeft net geklonken. “De Japanners droegen Hugo op weer in zee te springen. We protesteerden, maar hij sprong kalm en waardig. Wij riepen ‘wij komen terug’ maar dat kon natuurlijk niet.”
Na 18 september 1944
Een paar dagen na aankomst in Padang worden de krijgsgevangenen in groepen overgebracht naar de Sumatra-spoorweg. Eerst gaat het per trein naar Pajamkoemboe, vervolgens per vrachtauto naar Pakan Baroe, Kamp 3.