Aanloop naar de muiterij
In 1929 breekt een wereldwijde economische crisis uit. In korte tijd loopt het tekort van de koloniale schatkist op tot honderden miljoenen guldens. Er wordt bezuinigd op overheidsuitgaven. Ambtenaren krijgen te maken met fikse loonkortingen. Ook het marinepersoneel van de Nederlands-Indische vloot moet salaris inleveren. Achter elkaar wordt hun loon met vijf en acht procent verlaagd. Als een derde loonkorting van tien procent wordt aangekondigd, komt de Bond voor Marinepersoneel in actie. Ze zoeken contact met de Bond voor Inlands Marinepersoneel. De Nederlandse overheid schrikt van dit gezamenlijke protest, het eerste in zijn soort, en schort de loonsverlaging op.
Juist in die periode wordt het oorlogschip De Zeven Provinciën op een reis van twee maanden gestuurd om Sumatra heen. Door de verantwoordelijke officieren wordt het gezien als een strafschip. Een aantal oudere officieren zijn op dit schip geplaatst omdat ze slecht functioneren of zich ondisciplinair gedragen. Onder het lagere personeel aan boord zijn Nederlanders en Indonesiërs die meededen aan de protesten tegen de loonkortingen, zoals de korporaal-machinist en matroos 1e klas Paradja.
Eind januari komt het bericht dat de loonsverlaging toch doorgaat. Niet met de aangekondigde tien procent, maar met ‘slechts’ zeven procent voor het Indonesische marinepersoneel en vier procent voor het Europese. In Surabaya, de grootste marinehaven, wil het personeel een protestbijeenkomst organiseren, maar dat wordt verboden. Hierop weigeren de matrozen massaal dienst. Een groot aantal van hen wordt gearresteerd. De stemming onder met name het Indonesische deel van de bemanning van de Zeven Provinciën wordt onrustig.